23 Jan 2024
blog

Schaderegeling bij graafschades blijft maatwerk

Blog

De Hoge Raad heeft zich recent opnieuw uitgesproken over de zorgplicht voor grondroerders. De CROW 500 moet op objectieve wijze worden uitgelegd en houdt geen risicoaansprakelijkheid in voor grondroerders wanneer schade ontstaat aan vooraf niet-gelokaliseerde kabels en leidingen in een risicogebied. In die gevallen wordt vermoed dat de grondroerder onvoldoende veilig en daarmee onzorgvuldig heeft gewerkt en is het aan de grondroerder om tegenbewijs te leveren.

Netbeheerders zijn doorlopend bezig hun schaderegelingsprocessen te optimaliseren, om schades zo snel mogelijk op te lossen en te verhalen op daarvoor aansprakelijke partijen. Deze verhaalsacties zijn juridisch vaak kostbaar en complex, omdat veel afhangt van de specifieke omstandigheden van het geval.

 

De huidige wetgeving voor de graafsector is vooral gericht op het voorkomen van schade. De Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (‘WIBON’) en het Besluit informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (‘BIBON’) bevatten voorschriften voor een zorgvuldige informatie-uitwisseling tussen de bij het graafproces betrokken partijen, welke door de graafsector zijn uitgewerkt in de Richtlijn zorgvuldig graafproces (‘CROW 500’).

 

Er is geen bijzondere wetgeving voor schadeverhaal. Als de bij een graafschade betrokken partijen een contractuele relatie met elkaar hebben, is het contract doorgaans leidend bij de vaststelling van de aansprakelijkheid. Bij de meeste schades zal de netbeheerder zijn schadevordering echter moeten baseren op onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW en Kelderluik-criteria). De netbeheerder moet daarbij aantonen dat de schade is veroorzaakt door schending van zorgvuldigheidsnormen, terwijl niet altijd duidelijk is wat de zorgvuldigheidsnormen bij graafwerk precies inhouden.

Het valt op dat netbeheerders naar verhouding veel procederen in zaken met relatief kleine belangen, vermoedelijk (mede) om jurisprudentie te creëren die toekomstig verhaal van schades makkelijker maakt.

 

De Hoge Raad heeft in 2018 enige duidelijkheid geschapen door te bepalen dat het bij de aansprakelijkheid voor graafschade aan kabels en leidingen gaat om een afweging waarbij onder meer gekeken moet worden naar de bezwaarlijkheid van door de grondroerder en netbeheerder te nemen voorzorgsmaatregelen afgezet tegen de mogelijke gevolgen van het beschadigen van kabels of leidingen. Volgens de Hoge Raad is de CROW-richtlijn bij die afweging van groot belang omdat die richtlijn de binnen de beroepsgroep geldende opvattingen omtrent zorgvuldig handelen weergeeft. Een rechter kan alleen van die richtlijn afwijken als hij uitdrukkelijk motiveert waarom hij dat doet (HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295, m.nt. S.D. Lindenbergh).

 

De omstandigheden van het geval blijven dus doorslaggevend en dat zal vermoedelijk voorlopig ook zo blijven. Recent heeft de Hoge Raad namelijk expliciet uitgesproken dat de CROW 500 geen risicoaansprakelijkheid voor grondroerders inhoudt (HR 15 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1750).

In die zaak had de netbeheerder aangevoerd dat de CROW 500 risicoaansprakelijkheid van de grondroerder vestigt in gevallen waarin hij de op tekeningen aangegeven kabels en/of leidingen in het zoekgebied niet heeft kunnen vinden en toch in dat risicogebied gaat graven waarbij schade wordt toegebracht aan niet-gelokaliseerde kabels en leidingen.

De Hoge Raad ziet dat anders. Volgens de Hoge Raad houdt de CROW 500 geen risicoaansprakelijkheid voor grondroerders in, omdat de tekst van de richtlijn uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid grondroerwerkzaamheden te verrichten zonder dat aanwezige kabels en leidingen voorafgaand aan die werkzaamheden zijn gelokaliseerd. De CROW 500 wordt hierbij door de Hoge Raad uitgelegd conform de zogenoemde ‘CAO-maatstaf’ op grond waarvan het vooral aankomt op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van de tekst.

Ook bij schade aan niet-gelokaliseerde kabels in een risicogebied moet dus onzorgvuldig handelen van de grondroerder worden aangetoond. Dit bewijs ontbrak in deze kwestie, omdat de grondroerder aanvullende maatregelen had genomen om schade te voorkomen door niet machinaal te graven maar te werken met een spuitlans.

Om de graafpraktijk in vergelijkbare gevallen toch niet helemaal met lege handen achter te laten, heeft de Hoge Raad in de voornoemde zaak een bewijsvermoeden geformuleerd. De Hoge Raad overweegt dat uit de CROW 500 volgt dat op de grondroerder de verplichting rust om in een risicogebied zo veilig te werken dat schade wordt voorkomen, zowel in het geval sprake is van schade aan kabels en leidingen met een theoretische ligging in het zoekgebied die vooraf zijn gelokaliseerd, als in het geval dat die kabels en leidingen niet (of niet alle) zijn gevonden. Treedt in een risicogebied toch schade op aan een kabel of leiding die vooraf was gelokaliseerd of waarvan de theoretische ligging zich in het zoekgebied bevond, en staat vast dat de schade het gevolg is van de werkzaamheden van de grondroerder, dan wordt vermoed dat de grondroerder onvoldoende veilig en daarmee onzorgvuldig heeft gewerkt. In die gevallen is het aan de grondroerder om dit vermoeden met tegenbewijs te ontkrachten. Als hij daarin slaagt, ligt de bewijslast weer bij de netbeheerder.

 

De rechtspraktijk is dus nog niet klaar voor een ‘quick fix’ via de band van risicoaansprakelijkheid van grondroerders. Schaderegeling bij graafschades blijft maatwerk.

Keywords

Aansprakelijkheid
Aansprakelijkheidsrecht
Bouwrecht
CROW 500
Graafschade
Grondroerder
Verbintenissenrecht
Zorgvuldigheidsnorm

Auteur(s)

Suzanne Bordewijk

Advocaat-partner bij WIJ advocaten B.V.

LinkedIn