
Wel of geen hoofdelijkheid bij geldleningsovereenkomst?
Blog
In een procedure bij de rechtbank Overijssel gaat het om de vraag of meerdere vennootschappen die in een geldleningsovereenkomst samen en afzonderlijk worden aangeduid als ‘kredietnemer’ hoofdelijk aansprakelijk zijn voor terugbetaling van de geldlening en overige verschuldigde bedragen aan de kredietgever. De bepaling waarop de kredietgever zich voor het bestaan van hoofdelijke aansprakelijkheid op beroept, is volgens de rechtbank onduidelijk. Uiteindelijk overweegt de rechtbank dat er geen sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aangesproken ‘kredietnemer’.
Op 8 november 2023 heeft de rechtbank Overijssel een uitspraak gedaan in een procedure die gaat over de vraag of er sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid bij een geldleningsovereenkomst. In de uitspraak legt de rechtbank de geldleningsovereenkomst uit en komt tot de conclusie dat de aangesproken partij niet hoofdelijk aansprakelijk is voor terugbetaling van het geleende bedrag. Hierna wordt ingegaan op de relevante feiten en de beoordeling van de rechtbank.
Casus
In 2021 sluiten een B.V. als kredietgever en drie B.V.’s als kredietnemer (in enkelvoud) een geldleningsovereenkomst. Bij de vermelding van de drie B.V.’s als kredietnemer in de geldleningsovereenkomst staat dat deze vennootschappen ‘tezamen en ieder afzonderlijk’ als kredietnemer worden aangeduid. B.V. 3 is bestuurder van B.V. 1.
In artikel III van de geldleningsovereenkomst staat dat indien een partij bestaat uit meerdere personen, ieder van hen dan hoofdelijk verbonden is voor het geheel van alle uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. B.V. 1 en 2 zijn failliet verklaard. In deze zaak vordert de kredietgever terugbetaling van het geleende totaalbedrag door B.V. 3. Daartoe stelt de kredietgever dat die B.V. hoofdelijk verbonden is.
Ter onderbouwing van de gestelde hoofdelijke aansprakelijkheid verwijst de kredietgever naar artikel III van de geldleningsovereenkomst. De B.V. is het daar niet mee eens en voert daarvoor meerdere argumenten aan, waaronder het argument dat (enkel) B.V. 1 de feitelijke kredietnemer is en behoefde had aan de geldlening, waarover de kredietgever was geïnformeerd.
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank gaat in op de vraag of B.V. 3 hoofdelijk aansprakelijk is. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat partijen van mening verschillen of B.V. 3 bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst als ‘partij’ heeft gehandeld en ook zichzelf heeft willen binden of alleen als vertegenwoordigingsbevoegde bestuurder van B.V. 1 en zichzelf dus niet heeft willen binden.
Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank voorop dat alle B.V.’s tezamen en afzonderlijk als kredietnemer worden aangeduid in de geldleningsovereenkomst. Ook geeft de rechtbank aan dat artikel III van de geldleningsovereenkomst onduidelijk is, omdat er geen sprake is van een partij bij de geldleningsovereenkomst die uit meerdere personen bestaat. Bij de ondergetekenden in de geldleningsovereenkomst staat immers nog vermeld dat B.V. 1 vertegenwoordigd is door B.V. 2 en B.V. 3.
De rechtbank geeft aan dat het (bij de uitleg van een overeenkomst) aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de afspraken mochten toekennen en wat partijen over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijze mochten afleiden (de ‘Haviltex-norm’). De kredietgever moet als eisende partij voldoende feiten en omstandigheden stellen waaruit volgt dat partijen bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst de bedoeling hebben gehad dat B.V. 3 hoofdelijk aansprakelijk was of dat B.V. 3 dit redelijkerwijs zo had kunnen begrijpen. Volgens de rechtbank is de kredietgever daar niet in geslaagd. In de procedure werd duidelijk dat bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst tussen de kredietgever en B.V. 3 niet uitdrukkelijk is besproken dat de kredietgever de bedoeling had om B.V. 3 hoofdelijk te verbinden. In e-mailberichten tussen de kredietgever en een functionaris van B.V. 2 staat dat de kredietgever de lening alleen wilde verstrekken aan B.V. 1 als B.V. 2 en B.V. 3 zouden ‘meetekenen’. Daar kan de rechtbank in deze procedure echter geen betekenis aan toekennen, omdat de berichten niet aan B.V. 3 zijn gericht en B.V. 3 niet bekend was met die berichten. Ook als de kredietgever aan B.V. 3 zou hebben gezegd dat zij moest ‘meetekenen’, dan zou enkel daaruit volgens de rechtbank nog niet volgen dat B.V. 3 redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat zij dus hoofdelijk aansprakelijk zou zijn. Ook acht de rechtbank het nog van belang dat de kredietgever de overeenkomst heeft opgesteld en het daardoor op haar weg lag om hoofdelijke aansprakelijkheid duidelijk vast te leggen. De rechtbank wijst de vordering van de kredietgever af.
Conclusie
In deze zaak wordt een B.V. die in de geldleningsovereenkomst als ‘kredietnemer’ wordt aangeduid, niet hoofdelijk aansprakelijk geacht voor de verplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst. Het wettelijk uitgangspunt is dat wanneer een prestatie door twee of meer schuldenaren verschuldigd is, zij ieder voor gelijk deel verbonden zijn. Er geldt dus verbondenheid voor gelijke delen, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat schuldenaren voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn. Gelet daarop, is voor de in deze zaak door de kredietgever betoogde hoofdelijkheid dus ofwel een wettelijke basis, bestendige gedragslijn of overeenkomst nodig. De bepaling waarop de kredietgever zich beroept voor het bestaan van hoofdelijkheid is niet toegespitst op de concrete omstandigheden van het geval. Die bepaling is mogelijk afkomstig uit een model of eerdere conceptversie van de uiteindelijk ondertekende geldleningsovereenkomst en is wellicht abusievelijk in de uiteindelijke tekst blijven staan. Deze discussie kon worden voorkomen, indien de geldleningsovereenkomst expliciet had bepaald dat er sprake was van hoofdelijke verbondenheid van alle B.V.’s. Het is nog wel opmerkelijk dat de kredietgever niet op een subsidiaire grondslag (voor zover er geen sprake zou zijn van hoofdelijkheid) betaling van B.V. 3 heeft gevorderd. Dat was wellicht mogelijk geweest, nu B.V. 3 in de geldleningsovereenkomst als kredietnemer – schuldenaar – werd aangemerkt. Mogelijk kon de kredietgever dan nog wel met succes betogen dat de drie B.V.’s voor een gelijk deel verbonden waren en B.V. 3 voor dat deel dus wel aansprakelijk was.
Keywords
Auteur(s)

Advocaat bij Van Iersel Luchtman Advocaten te 's-Hertogenbosch
