
Voordeel door herstelde zaakschade? Het is mogelijk!
Blog
De centrale doelstelling van het schadevergoedingsrecht is om de gelaedeerde zoveel als mogelijk in de positie te plaatsen waarin hij zou hebben verkeerd indien de laedens zijn rechtsplichten zou zijn nagekomen. Met andere woorden, er dient een vermogensvergelijking plaats te vinden waarbij de schadevergoeding strikt genomen dient te resulteren in een situatie waarbij de schadelijdende partij geen (financieel) nadeel lijdt als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Gelet op voornoemde doelstelling lijkt het toekennen van voordeelstoerekening bij zaakschade niet direct mogelijk, maar de Hoge Raad heeft in een recent arrest anders bepaald.
Zaakschade is schade die het gevolg is van beschadiging of vernietiging van een zaak als bedoeld in artikel 3:2 BW. De Hoge Raad heeft meermaals beslist dat het uitgangspunt is dat schade op abstracte wijze dient te worden vastgesteld, hetgeen zoveel betekent dat de rechter nagaat hoe groot in het algemeen de schade is van een schuldeiser die in een gelijksoortige positie verkeert als de gelaedeerde. Dat er in geval van zaakschade sprake is van genoten voordeel, lijkt op de hiervoor genoemde doelstelling en wijze van schadeberekening dan ook niet direct voor de hand te liggen. Echter, het arrest van de Hoge Raad dat in deze blog centraal staat sanctioneert de toepassing van voordeelstoerekening (artikel 6:100 BW) in gevallen van zaakschade.
De casus
De feiten die aan het arrest van de Hoge Raad ten grondslag liggen zijn vrij overzichtelijk. GKB, een baggeraar uit Barendrecht, heeft van de gemeente Rotterdam opdracht gekregen om een 4,5 meter brede sloot in Rotterdam uit te baggeren. Tijdens deze baggerwerkzaamheden heeft GKB een waterleiding van Evides, het drinkwaterbedrijf uit de regio Rotterdam, geraakt. Deze waterleiding liep op ongeveer zestig centimeter onder het wateroppervlak van de sloot en dateert uit 1972. Destijds was het gebruikelijk om waterleidingen die een watergang doorkruiste in de waterbodem te laten afzinken. Evides heeft, nadat zij de schade eerst tijdelijk had hersteld, een compleet nieuwe, ondergrondse leiding van ongeveer veertig meter aan laten leggen. Volgens Evides was zij op grond van regels die thans wel, maar in 1972 nog niet, gelden gehouden om de waterleiding op deze wijze aan te leggen c.q. te herstellen. Evides vordert in deze procedure de kosten voor de aanleg van de ondergrondse leiding, vermeerderd met rente en kosten.
Rechtbank en gerechtshof
De rechtbank heeft de vordering van Evides integraal toegewezen. Volgens de rechtbank is het Evides namelijk niet te verwijten dat er thans andere regels gelden waardoor de herstelkosten hoger uitvallen en is tevens geen aanleiding om de schade bij Evides te laten.
Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het betrekking heeft op de schadebegroting. Het beroep van GKB op voordeelstoerekening, namelijk dat de aanleg van de nieuwe waterleiding een voordeel voor Evides heeft opgeleverd, slaagt. De toerekening van de schade aan GKB blijft daardoor volgens het gerechtshof naar redelijkheid beperkt tot 70 procent, waardoor de veroordeling tot vergoeding van de schade met 30 procen wordt verminderd. Volgens het gerechtshof heeft dit onder meer te maken doordat de ondergrondse waterleiding ‘goed en schadevrij’ onderhouden kunnen worden, hetgeen een meer algemeen belang is waar Evides als netwerkbeheerder bij gebaat is.
Hoge Raad
Evides kan zich niet verenigen met het arrest van het gerechtshof en stelt cassatie in. Evides betoogt dat er geen sprake kan zijn van voordeelstoerekening bij zaakschade. Dat zou namelijk niet in lijn zijn met het uitgangspunt dat bij vergoeding van dergelijke schade moet worden geabstraheerd van de vraag of herstel daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, zoals onder meer is bepaald in het arrest Liander/Meeùs.
De Hoge Raad volgt Evides hier niet in en oordeelt dat bij de berekening van schade alle omstandigheden van het concrete geval in acht genomen moeten worden. Als deze omstandigheden voor de benadeelde niet alleen schade, maar tevens voordeel heeft opgeleverd, dient dat voordeel bij de schadevergoeding te worden betrokken, voor zover dit redelijk is.
Dit voordeel kan bij de te vergoeden schade volgens het arrest TenneT/ABB op twee manieren worden betrokken, namelijk bij de berekening van de omvang van de schade en via voordeelstoerekening. Volgens de Hoge Raad zit er geen wezenlijk verschil tussen beide, maar gaat het erom dat bij de vermogensvergelijking moet worden beoordeeld welke voor- en nadelen in zodanig verband staan met de schadeveroorzakende gebeurtenis dat deze redelijkerwijs als een gevolg van de gebeurtenis aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend. Hierbij geldt een ‘dubbele causaliteitstoets’: er dient een causaal verband te bestaan tussen de normschending en de voordelen die daardoor zijn opgekomen en daarnaast dient het redelijk te zijn dat die voordelen met de te vergoeden schade worden verdisconteerd.
Wat betreft deze laatste toets, die volgt uit artikel 6:98 BW, heeft de Hoge Raad een nieuw inzicht geboden in het leerstuk van voordeelstoerekening door te overwegen dat bij de beoordeling van wat redelijk is om als voordeel toe te rekenen, onder meer van belang is dat voorkomen moet worden dat de benadeelde tegen zijn wil een bepaald bestedingspatroon wordt opgedrongen. Hierdoor wordt er een parallel getrokken met de beoordeling bij onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) en ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW), waar dit gezichtspunt reeds voor dit arrest gold.
De expliciete overweging dat er voorkomen moet worden dat er een bestedingspatroon aan de benadeelde wordt opgelegd, heeft er mee te maken dat in geval van reparatie of vervanging van een zaak de situatie zich voor kan doen dat deze gerepareerde of vervangende zaak meer waard is dan de zaak voor de beschadiging waard was – er wordt dan gesproken over ‘nieuw voor oud’-correctie. In de literatuur wordt wel aanvaard dat een dergelijke verbetering op de schadevergoeding in mindering kan worden gebracht, zij het dat daar terughoudendheid bij geboden is ter voorkoming van een opgedrongen besteding waarvan het overigens de vraag is of er door de benadeelde dan werkelijk voordeel wordt genoten. In de lagere rechtspraak bestond er geen bestendige lijn, maar de Hoge Raad overweegt dat met de ‘nieuw voor oud’-correctie rekening gehouden dient te worden als één van de omstandigheden die relevant kan zijn voor de beoordeling van een beroep op voordeelstoerekening.
Conclusie
Dat er onder omstandigheden bij een schadevergoeding ter herstel van zaakschade tevens sprake kan zijn van genoten voordeel, lijkt ogenschijnlijk niet mogelijk, maar is het dus wel, zo bevestigt de Hoge Raad. Een kanttekening die bij dit arrest kan worden geplaatst is of de omstandigheid dat het herstel een meer algemeen belang dient aan Evides kan worden tegengeworpen, of dat een dergelijke omstandigheid meer aan de gemeente Rotterdam als opdrachtgever van de baggerwerkzaamheden kan worden toegerekend.
Keywords
Auteur(s)
