Geschillencommissie wijst tweemaal het verzekerd kapitaal toe
Blog
Een recente uitspraak van de Geschillencommissie financiële dienstverlening (GC Kifid nr. 2023-0396) had als uitkomst, dat op een overlijdensrisicoverzekering tweemaal het verzekerd kapitaal van € 150.000 moest worden uitgekeerd. Het ging om een door een echtpaar gesloten overlijdensrisicoverzekering op twee levens. Beide echtelieden kwamen in 2022 gelijktijdig te overlijden. De gevolmachtigd agent, die de overlijdensrisicoverzekering met ingangsdatum 1 mei 2009 op naam en voor risico van een in het buitenland gevestigde verzekeraar had gesloten, raakte verzeild in een discussie met de erfgenamen over de hoogte van de uitkering.
Klager, een broer van de overleden man, maakte aanspraak op tweemaal het verzekerde kapitaal, derhalve € 300.000.
Op de hoorzitting bij de mondelinge behandeling van de klacht van de erfgenamen werd de gevolmachtigd agent vertegenwoordigd door twee bedrijfsjuristen. Klager was samen met twee andere erfgenamen aanwezig. Uit de uitspraak blijkt niet of deze twee erfgenamen van de overleden man of van diens gelijktijdig overleden vrouw waren. Uit de uitspraak blijkt evenmin of er daadwerkelijk sprake was van gelijktijdig overlijden of van de assumptie van gelijktijdig overlijden. Van dat laatste is sprake als de overlijdens zich kort na elkaar voordoen, denk hierbij aan een verkeersongeval, een scheepsramp of vliegtuigongeluk. In dat geval is artikel 4:2 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, zie in dit verband Gerechtshof Den Haag 12 mei 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:891, r.o. 4.2. Dit artikel luidt: ‘Wanneer de volgorde waarin twee of meer personen zijn overleden niet kan worden bepaald, worden die personen geacht gelijktijdig te zijn overleden en valt aan de ene persoon geen voordeel uit de nalatenschap van de andere ten deel.’ Kan de volgorde van overlijden wél worden vastgesteld, maar dit terzijde, dan erft de laatst overledene van de eerst overledene en vervolgens vererft het gehele vermogen van de laatst overledene naar diens erfgenamen. De strekking van deze erfrechtelijke bepaling is in een zaak als de onderhavige van overeenkomstige toepassing.
Zoals hiervoor aangegeven, stelt klager zich op het standpunt dat de erfgenamen aanspraak kunnen maken op een uitkering van € 300.000 (te vermeerderen met de wettelijke rente). De gevolmachtigd agent weerlegt dit onder verwijzing naar de polis en de verzekeringsvoorwaarden. Bovendien is het volgens de gevolmachtigd agent een feit van algemene bekendheid dat een overlijdensrisicoverzekering op twee levens slechts één keer tot uitkering komt. Dit is vanzelfsprekend, maar daarmee nog niet een feit van algemene bekendheid. Niet iedere erfgenaam lijkt mij op de hoogte van de in artikel 4.1.1 van Staatscourant 2010, 20508 opgenomen definitie. De eerste volzin daarvan luidt: ‘Een overlijdensverzekering op twee levens is de verzekering op de levens van twee verzekerden die tot uitkering komt bij het eerste overlijden van een van beide verzekerden.’ Volgens de gevolmachtigd agent mag worden verwacht dat de beide verzekerden bij het afsluiten van de verzekering ervan op de hoogte waren dat er slechts éénmaal een uitkering zou volgen.
De verzekeringsvoorwaarden die van toepassing zijn op de door de broer en schoonzus van klager gesloten overlijdensrisicoverzekering kent geen bepaling die ziet op de situatie dat beide verzekerden tegelijkertijd komen te overlijden. Een latere versie van de verzekeringsvoorwaarden kent daarvoor wél een regeling. Daar zou uit kunnen worden afgeleid, dat de betreffende verzekeraar het niet opnemen voor een regeling bij gelijktijdig overlijden als een zodanig belangrijke omissie heeft ervaren dat de verzekeringsvoorwaarden moesten worden aangepast. De geschillencommissie neemt in zijn overwegingen mee dat uit artikel 7.1 van de verzekeringsvoorwaarden volgt dat de uit hoofde van de verzekering door verzekeraar verschuldigde verzekerde bedragen (meervoud!) zullen worden uitgekeerd aan de daarvoor in de polis vermelde begunstigde(n).
Een en ander brengt de geschillencommissie tot de conclusie dat de lezing van de verzekeringsvoorwaarden door de erfgenamen dat bij gelijktijdig overlijden van de broer en schoonzus van klager de erfgenamen aanspraak kunnen maken op uitkering van tweemaal het verzekerd kapitaal een redelijke lezing is. Hierbij speelt, aldus de geschillencommissie, een rol dat het objectief vertrouwen van de derde-begunstigden (de erfgenamen) het uitgangspunt is en niet de subjectieve inzichten van de verzekeringnemers. De geschillencommissie tekent hierbij aan dat de lezing van de erfgenamen niet de enige redelijke lezing hoeft te zijn. Bij het gebruik van algemene voorwaarden is beslissend of er twijfel is over de betekenis van een beding in die voorwaarden. Is dat het geval, dan prevaleert de voor de wederpartij van de opsteller/gebruiker van die voorwaarden de gunstigste lezing. Dit zogenaamde contra preferentem-beginsel is opgenomen in artikel 6:238 lid 2 tweede volzin van het Burgerlijk Wetboek, dat luidt: ‘Bij twijfel over de betekenis van een beding prevaleert de voor de wederpartij gunstigste lezing.’ Het contra preferentem-beginsel wordt gerechtvaardigd door het feit dat de opsteller van de algemene voorwaarden onduidelijkheden had kunnen voorkomen door de bedingen scherper te formuleren.
Tot slot nog een kanttekening. Volgens de uitspraak is de overlijdensrisicoverzekering door tussenkomst van de gevolmachtigd agent gesloten bij de verzekeraar. Dat is niet juist. Een gevolmachtigd agent handelt niet als tussenpersoon, maar sluit met gebruikmaking van de door een verzekeraar aan hem verleende bevoegdheden op naam en voor rekening van die verzekeraar verzekeringen. Dit brengt met zich dat de erfgenamen een procedure tegen de verzekeraar hadden moeten aanspannen, indien zij zich via de burgerlijke rechter hadden willen verzekeren van de uitkering van tweemaal het verzekerd kapitaal.
Keywords
Auteur(s)
Hoofdredacteur van Verzekeringsrecht, Aansprakelijkheid, Schade en Toezicht (VAST), verbonden aan het Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) en het Expertisenetwerk voor Financieel Recht (EFR)