Recht op premierestitutie bij schending mededelingsplicht te goeder trouw; is het dan eindelijk zo ver?
Blog
Een leerstuk dat de afgelopen jaren volop in beweging is geweest is het leerstuk van verzwijging. Bij zowel de overheidsrechter als bij de Geschillencommissie financiële dienstverlening (Kifid) wordt regelmatig geklaagd dat een verzekeraar onterecht het standpunt heeft ingenomen dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst zijn of haar mededelingsplicht heeft geschonden en dat daarom geen dekking bestaat voor de geleden schade. Het is sterk afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden of de mededelingsplicht in een voorliggend geval is geschonden.
Op grond van artikel 7:928 BW is de verzekeringnemer verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle relevante feiten (feiten die voor de verzekeraar van belang zijn of kunnen zijn voor zijn acceptatiebeslissing) die hij kent of behoort te kennen, en waarvan hij het belang van de mededeling aan de verzekeraar begrijpt of behoort te begrijpen, mede te delen. De gevolgen die aan de schending van de mededelingsplicht kunnen zijn verbonden, zijn onder meer geregeld in artikel 7:930 BW.
Wanneer de schending van de mededelingsplicht komt vast te staan, is de verzekeraar er nog niet. Overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 7:930 lid 3 en 4 BW is vervolgens van belang of de verzekeraar bij de ware stand van zaken andere voorwaarden aan de verzekering zou hebben verbonden of dat de verzekeraar bij de ware stand van zaken in zijn geheel geen verzekering zou hebben afgesloten. Het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraar is in beginsel beslissend (HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. Zie ook M.L. Hendrikse & J.G.J. Rinkes, ‘Het uitgangspunt van de “redelijk handelend verzekeraar” en de regeling van art. 7:928-931 BW’, NTHR 2018, afl. 6, p. 286 e.v.). De verzekeraar die een acceptatiebeleid voert dat afwijkt van dat van een redelijk handelend verzekeraar, kan zich daarop alleen ten nadele van de verzekeringnemer beroepen als hij aantoont dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekering wist of behoorde te begrijpen dat hij een afwijkend acceptatiebeleid hanteerde. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de verzekeraar gebruikmaakt van een vragenlijst en daarin specifiek heeft gevraagd naar bepaalde klachten. Dan is voor de verzekeringnemer duidelijk of had duidelijk moeten zijn dat die informatie belangrijk is voor de acceptatiebeslissing van de betreffende verzekeraar.
Zowel bij een schending van de mededelingsplicht te goeder trouw en te kwader trouw (de opzettelijke schending van de mededelingsplicht) is het zo dat er op dit moment geen recht op premierestitutie bestaat. Daar gaat misschien in de nabije toekomst verandering in komen.
Het leerstuk van verzwijging is namelijk ook nu weer in beweging. Op dit moment is het wetsvoorstel tot invoering van de Wijzigingswet financiële markten 2022-II aanhangig. Enigszins verscholen in dit wetsvoorstel is in artikel XI een voorstel tot wijziging van artikel 7:930 lid 4 Burgerlijk Wetboek opgenomen.
Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen heeft een verzekeringnemer die bij het sluiten van een verzekering de op hem rustende mededelingsplicht (artikel 7:928 BW), te goeder trouw heeft geschonden, recht op premierestitutie. Uiteraard moet dan wel vast komen te staan dat de redelijk handelend verzekeraar de verzekering niet zou hebben gesloten met kennis van de ware stand van zaken (artikel 7:930 lid 4 BW) en dat de verzekeraar derhalve geen uitkering verschuldigd is aan de verzekerde.
De verzekeraar die moet overgaan tot premierestitutie heeft in dat geval recht op een billijke vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken. Aan de verzekeringnemer is het om aan te tonen dat hij de mededelingsplicht te goeder trouw is nagekomen.
Met dit wetsvoorstel wordt tegemoetgekomen aan de belangen van de verzekeringnemer, waaronder die van zzp’ers. Een beleidsnota van vergelijkbare strekking is op 15 maart 2017 al in consultatie gegeven door de Minister van Veiligheid en Justitie. De reacties hierop van de Nederlandse Orde van Advocaten en het Verbond van Verzekeraars zijn in dit voorstel verwerkt en waren destijds al positief. Ook de Geschillencommissie van Kifid heeft al in 2018 in een aantal uitspraken verzekeraars ter overweging gegeven om tot terugbetaling van de betaalde premie over te gaan wanneer de mededelingsplicht niet met opzet en dus te goeder trouw was geschonden (zie in dit kader de uitspraken van de Geschillencommissie met nr. 2018-265 en 2018-527).
Keywords
Auteur(s)
Senior secretaris-jurist bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), secretaris bij de Tuchtraad Financiële Dienstverlening en tevens legal mediator