Hoge Raad past proportionaliteitsbeginsel toe in verzekeringszaak
Blog
Soms heeft schade meer dan één oorzaak, die ook ieder voor zich de schade had kunnen veroorzaken. Of nog ingewikkelder: soms speelt de ene oorzaak een grotere rol dan de andere oorzaak, maar kan de schade niet ontstaan zonder beide oorzaken. Als de ene oorzaak dekking onder een verzekering oplevert, maar de andere niet, dan levert dat onvermijdelijk discussies op. Die discussies willen verzekeraars liever voor zijn. In de polisvoorwaarden is daarom doorgaans een beding opgenomen. Dan wordt een in het verzekeringsrecht ontwikkelde oplossing voor causaliteitsproblematiek bedongen. Een veel geziene variant is de keuze voor de dominant cause-leer. Deze leer strekt ertoe dat met gezond verstand gezocht wordt naar de dominante (rechtens relevante) oorzaak van de schade met de gedachte dat de andere oorzaken er vervolgens voor de vraag van polisdekking niet meer toe doen. Maar wat nu als het beding om causaliteitsproblematiek op te lossen aan duidelijkheid te wensen over laat? Welke causaliteitsleer moet dan worden toegepast? Met deze vragen zag de Hoge Raad zich recent geconfronteerd. Hier volgt een korte bespreking van zijn arrest van 4 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:815).
Feiten
Bosporus heeft bij ASR een autoverzekering afgesloten. In de polisvoorwaarden van de autoverzekering staat dat dekking verleend wordt voor schade aan of het verlies van de auto, ontstaan door ‘a. brand, ontploffing, blikseminslag, zelfontbranding en kortsluiting (…) c. diefstal, braak, verduistering, oplichting, joyriding, vermissing en poging tot diefstal, braak en joyriding.’
Op het polisblad staat een alarmclausule: er wordt alleen dekking verleend voor schade als gevolg van de gebeurtenissen onder c. als de auto is uitgerust met een (af-fabriek) anti-diefstalsysteem dat gelijk staat aan een SCM/TNO goedgekeurd anti-diefstalsysteem klasse 3. Bij gebreke daarvan heeft ASR volgens die clausule het recht de schade niet te vergoeden.
Tijdens de looptijd van de verzekering is de auto bij Parijs gestolen. Bosporus deed een schademelding bij ASR en ASR liet onderzoek doen door CED Forensic. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat de auto af-fabriek niet was uitgerust met een geldig SCM goedgekeurd en gecertificeerd klasse 3 alarmsysteem. Vervolgens heeft ASR aangegeven geen dekking te zullen verlenen. Ruim vier maanden daarna werd de auto in België, volledig uitgebrand, teruggevonden. Bosporus nam toen het standpunt in dat de schade alsnog gedekt is. En ASR hield vast aan haar afwijzing.
Oordeel rechtbank, hof en Hoge Raad
De kwestie werd voorgelegd aan de rechtbank. De rechtbank gaf Bosporus geen gelijk waarna Bosporus van het vonnis in hoger beroep ging. In hoger beroep krijgt Bosporus deels gelijk. Het hof verklaart voor recht dat de door Bosporus geleden schade voor 30 procent gedekt is onder de verzekering. Daaraan legt het hof het volgende ten grondslag.
Het hof stelt vast dat de verzekering, toen de auto ruim vier maanden na de afwijzingsbrief van ASR nog werd gevonden, nog steeds gold. Vervolgens oordeelt het hof dat ASR zich terecht op de uitsluitingsgrond met betrekking tot schade als gevolg van diefstal kon beroepen, nu vaststaat dat Bosporus niet aan de verplichting uit de alarmclausule heeft voldaan. De schade is evenwel ook ontstaan door brand, waarvoor wél dekking is. Het hof overweegt dat ASR wat betreft schade als gevolg van brand Bosporus niet de alarmclausule kan tegenwerpen. Uit de polisvoorwaarden volgt niet dat de alarmclausule óók van toepassing is op schade als gevolg van brand, aldus het hof.
Dan beroept ASR zich op de dominant cause-leer onder verwijzing naar haar polisvoorwaarden:
‘Een voorval of een reeks van voorvallen die met elkaar verband houden, waardoor schade ontstaat. De gebeurtenis moet plaatsvinden tijdens de looptijd van de verzekering.’
ASR betoogt dat de diefstal de rechtens relevante oorzaak van de schade is en de brand daar slechts op terug te voeren is. Met andere woorden: wat er na de diefstal met de auto is gebeurd doet niet ter zake; de diefstal is de enige relevante oorzaak.
Het hof acht dat dit betoog onvoldoende wordt ondersteund door de hiervoor genoemde polisvoorwaarde. Het hof vindt de polisvoorwaarde onduidelijk omdat niet blijkt hoe men het woordje ‘verband’ moet begrijpen. Gaat het hier om een temporeel (tijds-)verband of een causaal (oorzakelijk) verband? Zonder dat duidelijk is gestipuleerd in de polisvoorwaarden wat is bedoeld, kan het hof niet zonder meer de dominant cause-leer toepassen.
Het hof gaat daarna verder door vast te stellen dat de niet-gedekte diefstal hier uiteindelijk tot verlies van vermogenswaarde van de auto heeft geleid. Maar dat de wel-gedekte brand ook tot zaaks- en vermogensschade heeft geleid. De uiteindelijke schade is een gevolg van beide oorzaken, maar onduidelijk is wat hun afzonderlijke causaliteitsbijdrage is geweest, aldus het hof. Zonder nadere feitelijke informatie zou het, aldus het hof, daarom voor de hand liggen om de schade proportioneel 50/50 te verdelen. Dat doet het hof echter niet. Vervolgens wijst het hof op het ervaringsgegeven dat dieven als regel minder zorg zullen hebben voor een gestolen auto de schade, en de omstandigheid dat gestolen auto’s worden gebruikt voor criminele activiteiten en daarna in de brand worden gestoken om sporen te wissen, toch meer toe te rekenen aan de diefstal, namelijk voor 70 procent.
De Hoge Raad laat dit oordeel in stand.
Tot slot
Dit arrest bevestigt dat er bij de vraag welke oplossing voor causaliteitsproblematiek (waarvan een heel pallet bestaat: conditio sine qua non, causa proxima, causa remota, dominant cause, toerekening naar redelijkheid) eerst gekeken wordt naar de inhoud van de verzekeringsovereenkomst (en bijbehorende algemene voorwaarden). Dat was al beslist in het Unigarant-arrest (ECLI:NL:HR:1993:ZC1045). Het is dus aan, over het algemeen, verzekeraars om hierin zelf een keuze te maken. In deze zaak ontbrak een duidelijk daartoe strekkend beding. Welke van de hiervoor genoemde causaliteitsleren men dan zou moeten toepassen, valt in algemene zin niet te zeggen. In de literatuur geniet de dominant cause-leer overwegend steun. Opvallend is evenwel dat AG-Valk voor dit arrest (ECLI:NL:PHR:2020:986) en AG-Hartlief voor een ander recent arrest over deze problematiek (ECLI:NL:PHR:2020:1078) zich juist expliciet hebben uitgesproken voor de toerekening naar redelijkheid. Deze leer biedt volgens hen meer ruimte voor maatwerk, voor tussenoplossingen (in de vorm van gedeeltelijke uitkeringen), waaraan men in de huidige tijd behoefte zou hebben. Tot zo’n tussenoplossing kwamen in deze zaak ook het hof en de Hoge Raad. Of dit de heersende leer wordt, ingeval niet in een duidelijk causaliteitsleer-beding is voorzien in de verzekeringsovereenkomst, zal moeten worden afgewacht.
Het arrest bevat een duidelijke waarschuwing voor verzekeraars dat als er voor een causaliteitsleer gekozen wordt, zoals de dominant cause-leer, dat dit dan wel duidelijk in de polisvoorwaarden moet zijn opgeschreven. Voor verzekerden is dit arrest interessant omdat het laat zien dat het zeker baat om kritisch naar de polisvoorwaarden te kijken.
Keywords
Auteur(s)
Advocaat bij Den Hollander Advocaten