14 Dec 2020
blog

Blijft de ‘dominant cause’-leer nog wel zo dominant?

Blog

De ‘dominant cause’-theorie in het verzekeringsrecht is de laatste tijd flink aan de weg aan het timmeren. Als het aan A-G Hartlief en A-G Valk ligt, wordt deze weg versperd.

Onlangs zijn kort achter elkaar twee conclusies gewezen in twee verschillende zaken, door twee verschillende A-G’s, maar met hetzelfde onderwerp: causaliteit in het verzekeringsrecht. 

Aangezien een blog voornamelijk een signalerende functie heeft, zal ik slechts de kern van de conclusies op dit punt weergeven. Voor een achtergrond van de causaliteit verwijs ik graag naar eerdere publicaties over dit onderwerp in deze uitgave.

 

Als de verzekeringsovereenkomst niets bepaalt over causaliteit, zijn de belangrijkste causaliteitstheorieën in het verzekeringsrecht:

– de causa remota-leer, die als een toepassing van de leer van de adequate veroorzaking wordt gezien;

– de leer van de toerekening naar redelijkheid; en

– de causa proxima-leer, die in feite de leer van de dominant cause is geworden.

 

Uit recente Engelse literatuur blijkt dat de oude causa proxima-leer tegenwoordig niet meer wordt gehanteerd. Men gaat niet meer standaard uit van de oorzaak die in de tijd het dichtst bij het ontstaan van de schade ligt (de causa proxima), maar men zoekt in de plaats daarvan naar de dominant cause. Birds omschrijft de dominant cause-leer als volgt:

 

As has been noted several times in the course of this chapter, it is not sufficient, in order that an insured should recover for a loss, that the loss falls within the cover provided as a matter of construction or definition. He must also show that the loss was proximately caused by an insured peril. The proximate cause does not, however, mean the last cause, but the effective, dominant or real cause.’

 

Hartlief is geen aanhanger van deze dominant cause-leer. 

 

Het in dit verband centraal gestelde common sense-criterium geeft te weinig richting. Wat met de dominant cause-leer wordt bereikt, het aanwijzen van een ‘rechtens relevante oorzaak’ in het geval meerdere oorzaken zich aandienen, kan bovendien net zo goed binnen een op verzekering toegespitste toerekening naar redelijkheid. Ik wijs in dit verband ook op de wankele basis van de leer waar het om het Nederlandse recht gaat: een richtinggevende uitspraak van Uw Raad is er niet. Op dit punt zit ik dus op eenzelfde spoor als Mendel en Engel (randnummer 4.70 hiervoor). Het is vooral een aantal schrijvers dat zich sterk maakt voor de dominant cause-leer en dat, het moet gezegd, met enig succes, want in verschillende rechterlijke uitspraken wordt de leer als bepalend aangemerkt. In de eindbalans kom ik hierop nog terug.’

 

Hartlief is voorstander van de leer van toerekening naar redelijkheid:

 

Categorisch afwijzen van de mogelijkheid van een proportionele oplossing ligt, aangenomen dat de verzekeringsovereenkomst zich daartegen niet duidelijk verzet, wat mij betreft niet voor de hand in een tijd waarin op de maat van het geval gesneden tussenoplossingen wind in de zeilen hebben, niet alleen in het schadevergoedingsrecht, maar ook in het contractenrecht.’

 

Ook bij de afwikkeling van schade die meer dan één oorzaak heeft, terwijl niet elke oorzaak gedekt is, is de inzet eerst en vooral, aan de hand van (inhoud en strekking van) de verzekeringsovereenkomst en zo nodig met behulp van een normatieve causaliteitsleer, te bepalen of het geval moet worden gezien als ‘gedekte oorzaak’ of als niet onder de dekking vallend evenement. Het debat heeft daarmee een zeker alles-of-niets-karakter. Toch hebben we geconstateerd dat een gedeeltelijke uitkering in verschillende periodes en onder verschillende leren als een mogelijke uitkomst werd gezien. Dat lijkt mij terecht, juist ook in de huidige tijd die gekenmerkt wordt door een sterkere belangstelling voor op de maat van het geval gesneden tussenoplossingen ten koste van alles-of-niets-benaderingen dan ooit. Wat mij betreft is er ruimte om de schade in de gevallen waar we het hier over hebben aan meer dan één van de betrokken oorzaken toe te rekenen, zodat, als één van die oorzaken buiten de dekking valt, een gedeeltelijke uitkering mogelijk is. Dat dit eerder uitzondering dan regel is, omdat het meestal in het licht van de verzekeringsovereenkomst wel mogelijk zal zijn om de schade redelijkerwijs aan één van de oorzaken toe te rekenen (zodat er geen recht op uitkering bestaat of juist wel als de desbetreffende oorzaak binnen de dekking valt), doet hieraan niet af. Of daadwerkelijk ruimte bestaat voor een gedeeltelijke uitkering, zal uiteindelijk vooral afhangen van de (bepalingen van de) verzekeringsovereenkomst en daarmee van de (al dan niet geobjectiveerde) bedoelingen en verwachtingen van verzekeraar en verzekeringnemer (die mede door de aard van de verzekering zullen worden bepaald).

 

A-G Valk is vergelijkbaar positief over toerekening naar redelijkheid in het verzekeringsrecht, maar heeft een iets andere uitwerking. 

 

3.11 Wat mij in de leer van de toerekening naar redelijkheid aanspreekt, is dat ze benadrukt dat het wel of niet aannemen van causaal verband maatwerk moet zijn. Dat maatwerk kan ook ertoe leiden dat in verband met de aard van de verzekering en de overige omstandigheden een van de andere hiervoor benoemde causaliteitsleren toepassing vinden, nu niet als dé juiste opvatting omtrent het in geval van verzekering steeds vereiste causaal verband, maar als een gezichtspunt, dat afgewogen tegen andere gezichtspunten in een individueel geval prevaleert. Op dezelfde wijze speelt bij de toepassing van de leer van de redelijke toerekening op gevallen van wettelijke aansprakelijkheid het adequatiecriterium nog steeds een rol, niet als dé maatstaf (zoals vóór de aanvaarding van de leer van de redelijke toerekening), maar als gezichtspunt.

 

3.12 Hoewel ik dus met de leer van de toerekening naar redelijkheid sympathiseer, zou het mijns inziens verwarrend zijn om haar dé juiste opvatting omtrent het causaal verband in verzekeringskwesties te noemen. Wat bepalend is, is uitleg van de verzekeringsovereenkomst. Dan kan niet tegelijk een bepaalde theorie omtrent het causaal verband bepalend zijn. Wel kunnen de diverse theorieën, de leer van de redelijke toerekening daaronder begrepen, als suggesties voor een mogelijke uitleg dienen.

 

De Hoge Raad mag de knoop doorhakken, maar de leer van de ‘dominant cause’ als dominante leer lijkt haar langste tijd te hebben gehad.

 

Keywords

Causaliteit
Dominant cause
Supercell
Verzekeringsrecht

Auteur(s)

Flip van Huizen

Advocaat bij Caland advocaten

LinkedIn