Deze website maakt gebruik van cookies (meer informatie). Als u deze site blijft gebruiken, gaan wij er vanuit dat u hiermee akkoord gaat.Akkoord
03 Dec 2020
blog

Hoe WAZ het vroeger en hoe wordt het nu?

Blog

Sinds de afschaffing van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) in 2004 zijn zelfstandigen in Nederland niet meer wettelijk verplicht om zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. De achterliggende gedachte bij de afschaffing van de WAZ was met name dat onderzoek had uitgewezen dat de meeste zelfstandigen de premie te hoog vonden en de daar tegenoverstaande uitkering te laag. Afschaffing bood volgens het kabinet meer keuzevrijheid en bovendien de mogelijkheid om niet een verzekering af te sluiten. Dit heeft forse gevolgen gehad. Inmiddels is het aantal zelfstandigen zonder personeel dat is verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid de afgelopen jaren sterk gedaald. Dat blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Eind 2016 was slechts 20 procent van de in totaal bijna 900.000 zzp’ers verzekerd; in 2011 was dat nog 23 procent. De reden waarom deze groep geen verzekering tegen de financiële risico’s van arbeidsongeschiktheid afsluit komt doordat dat velen de premie te hoog vinden.

Daargelaten of die gedachte correct is; deze is inmiddels hoe dan ook ingehaald door de tijd. Nederland is door de Europese Unie al driemaal op de vingers getikt in verband met de sterke stijging van het aantal zzp’ers en tijdelijke contracten en de beperkte sociale bescherming die ons land biedt voor deze groep werkenden. De boodschap naar ons land is dat de prikkels om gebruik te maken van tijdelijke contracten en zelfstandigen zonder personeel moeten worden verminderd; er moet een adequate bescherming voor de zelfstandige worden bevorderd en de schijnzelfstandigheid moet volgens de Europese Unie worden aangepakt. 

 

Een verplichting tot het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering staat haaks op het karakter van de zelfstandige. Zeker ook als de eerdere argumenten tot afschaffing van de WAZ nu niet expliciet in het debat worden betrokken, zie ik niet in dat de herinvoering uiteindelijk voldoende draagvlak zal hebben binnen de bevolkingsgroep die het betreft. Vanuit ethisch oogpunt heet dit de ‘toenaderingsverantwoordelijkheid’. Daarmee wordt bedoeld dat de ontwerpers van de nieuwe regeling de groep van zelfstandigen op wie de regeling betrekking heeft intensief moet betrekken bij het ontwerp daarvan. De huidige open eindjes bieden daarvoor naar mijn overtuiging ook voldoende handvatten, omdat het toch niet zo kan zijn dat de argumenten die juist hebben geleid tot de afschaffing van de WAZ (hoge kosten en lage uitkering) vijftien jaar later zonder deugdelijk overleg met de beroepsgroep waar het om gaat ter zijde worden geschoven.

 

In het Regeerakkoord uit 2017 was de coalitie reeds overeengekomen om te bezien hoe bij zelfstandigen de verzekeringsgraad voor arbeidsongeschiktheid kon worden verhoogd. De regering achtte het van belang dat zelfstandigen een bewuste keuze kunnen maken om zich wel of niet te verzekeren en dat zelfstandigen die daarvoor kiezen in beginsel toegang hebben tot de verzekeringsmarkt. Het kabinet was voornemens in gesprek te gaan met de verzekeraars om een beter verzekeringsaanbod te bevorderen.

 

Dit voornemen is inmiddels in een forse stroomversnelling terechtgekomen, nu in het Pensioenakkoord een wettelijke verzekeringsplicht voor zelfstandigen tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico komt. Het doel van de verzekeringsplicht is om naast de bestaande werknemersverzekering ook andere werkenden te beschermen tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid en te borgen dat iedereen zich kan verzekeren. Dat past in het bredere streven van het kabinet om toe te werken naar een situatie waarin niet instituties en kosten bepalend zijn voor de vorm waarin arbeid wordt aangeboden, maar de aard van het werk dat gedaan moet worden. Met een verplichte verzekering wordt ook afwenteling van kosten en risico’s op de samenleving verminderd. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Stichting van de Arbeid gevraagd om begin 2020 met een voorstel te komen voor de invulling van deze verzekeringsplicht. 

 

Er zijn ook veel mogelijkheden. De WAZ kende een wachttijd van een jaar. Daarin schuilt evident een risico, omdat in de branche van arbeidsongeschiktheidsverzekeraars algemeen bekend is dat de re-integratie met name slaagt indien de verzekeraar gedurende de eerste drie maanden van arbeidsongeschiktheid intensief bij een claim is betrokken. Het nieuwe voorstel zoals vastgelegd in het rapport Keuze voor zekerheid verschilt in dat opzicht niet van de WAZ. De Stichting stelt een standaardwachttijd van 52 weken voor. Volgens de Stichting biedt deze periode een goede balans tussen een betaalbare premie en een periode die zelfstandigen zelf kunnen overbruggen. De Stichting adviseert daarnaast een keuzemogelijkheid van 26 of 104 weken wachttijd tegen een aangepaste premie. Bovenstaande risico wordt met het voorstel dus niet verholpen. 

 

Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat verzekeraars niet van plan zijn om een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers uit te voeren waarbij iedereen dezelfde dekking krijgt. Dat is ook begrijpelijk vanuit de gedachte dat een verplichte verzekering ervoor zorgt dat verzekeraars ontevreden klanten krijgen die helemaal niet zitten te wachten op zo’n product. Dat zorgt bij voorbaat al voor een moeizame relatie. En dat schuurt met het karakter van iedere verzekering, gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Maar dat sluit niet uit dat de particuliere markt wel degelijk een rol kan hebben. In het rapport Keuze voor zekerheid heeft de Stichting van de Arbeid gekozen voor maatwerk. Voor alle zelfstandigen is standaard een verzekering geregeld. Zelfstandigen behouden de vrijheid om zich aanvullend of anders te verzekeren 

De Stichting van de Arbeid heeft aansluiting gezocht bij het arbeidsongeschiktheidscriterium van de WIA: gangbare arbeid. Daarbij wordt derhalve rekening gehouden met álle werkzaamheden die de verzekerde nog uit zou kunnen voeren. Dit criterium acht ik niet wenselijk en sluit ook niet goed aan op zelfstandigen. Een verzekering die dekking biedt tegen beroepsarbeidsongeschiktheid (dat wil zeggen dat bij arbeidsongeschiktheid wordt gekeken naar de werkzaamheden die de verzekerde in zijn eigen beroep nog kan verrichten) past veel beter bij een zelfstandige dan een verzekering die dekking biedt tegen zogenaamde ‘gangbare arbeid’. Dat wil – heel kort door de bocht – zeggen wat kan iemand nog verdienen gezien zijn krachten en bekwaamheden, opleiding en vroegere arbeid. Persoonlijke omstandigheden en externe factoren die het wellicht onmogelijk maken om het werk uit te voeren blijven buiten beschouwing. Het werk kan ver onder het niveau van betrokkene liggen. 

 

De minister vroeg de Stichting aandacht voor een motie die de Tweede Kamer al in 2019 had aangenomen, waarin de Stichting wordt opgeroepen om ‘expliciet aandacht te besteden’ aan de ‘betaalbaarheid van de premie’ en de ‘toegankelijkheid van de verzekering’. De Stichting verwacht dat bij een standaardverzekering, met een wachttijd van 52 weken, de premie naar schatting 8,0 procent van het inkomen is. De maandpremies zouden netto tussen € 95 en € 135 bedragen. De WAZ kende een franchise waardoor zelfstandigen die minder verdienden dan de ‘franchise-grens’ verzekerd waren en zelfstandigen met een hoog inkomen veel premie betaalden voor een minimale dekking. De Stichting kiest niet voor een franchise, zodat de premie die een zelfstandige betaalt in verhouding staat tot de uitkering die een zelfstandige in het geval van langdurige arbeidsongeschiktheid ontvangt. Deze benadering heeft veel weg van de WAZ. De premie krachtens de WAZ was 8,8 procent van het inkomen. De franchise (drempel) bedroeg € 13.160 (artikel 4 Regeling premieheffing WAZ). Het maximum premie-inkomen bedroeg € 38.118 (artikel 2 Regeling Premieheffing WAZ). De minimum premie was derhalve € 96,50 per maand met een maximum premie € 280 per maand. De premie in de voorgestelde standaardverzekering bedraagt 8 procent van het inkomen. De premiegrondslag is gemaximeerd tot € 30.000 per jaar zonder ondergrens. De maximum premie is circa € 205 per maand en de minimum premie is circa € 140 per maand. De WAZ-verzekering was over het algemeen iets duurder van de voorgestelde standaardverzekering. Daar staat tegenover dat er geen franchise meer geldt waardoor de standaardverzekering voor de lagere inkomens een stuk nadeliger is dan de WAZ. Zoals ik eerder ook al schreef in een blog voor het tijdschrift het Verzekerings-Archief, waag ik – mede gelet op het destijds ook geldende karige arbeidsongeschiktheidscriterium (gangbare arbeid) – echt te betwijfelen of een zelfstandige nu echt beter af is dan destijds krachtens de WAZ. En die wet is destijds bewust – en niet voor niets – afgeschaft.

 

Keywords

Arbeidsongeschiktheidsverzekering
Arbeidsrecht
Verzekeringsrecht
WAZ
zzp'er

Auteur(s)

Erik-Jan Wervelman

Advocaat bij VWW Advocaten-Mediation

LinkedIn